Het was de zondag dat Feyenoord kampioen zou worden en het in Rotterdam één groot feest zou zijn. Totdat Excelsior met 3-0 van Feyenoord wist te winnen en de stemming in Rotterdam grimmig werd. Gelukkig is het vanavond toch nog feest, namelijk in de Maassilo, waar eerst een aantal Nederlandse bands zal spelen en Thee Oh Sees de avond daarna bikkelhard zal afsluiten.
De zaal wordt voorafgaand aan het optreden van Thee Oh Sees opgewarmd door het doorgewinterde zZz. Het tweetal speelt al sinds 2000 sleazy rock met slechts een drumstel en een orgel als instrumentarium. De Amsterdammers openen met ‘House of Sin’ en er moeten complimenten uitgebracht worden aan de licht- en vooral de rookman (als er zo iemand bestaat). De opkomende rook op het podium en de belichting van boven zorgen ervoor dat drummer en zanger Björn Ottenheim in een zee van rook lijkt te zwemmen en enkel weet te overleven door in zijn microfoon te fluisteren en schreeuwen en tegelijkertijd op zijn drumstel te rammen. Op de nummers – van oude songs als ‘Lalala’ tot nieuwere, elektronischere nummers als ‘Wild Girl’ – en het spel kan weinig aangemerkt worden, maar toch mist er net iets wat het optreden tot een hoger en meer hypnotiserend niveau zou kunnen tillen. De show is vooral voor het oog wat statisch, want een drummer en toetsenist zorgen nu eenmaal niet voor veel beweging. Een epileptische video op de achtergrond zou uitkomst kunnen bieden.
Twintig minuten voor aanvang van het concert van Thee Oh Sees doen de bandleden een soundcheck op het podium. Er staan al aardig wat rijen mensen voor het podium en van de gezichten van mensen die gehaast binnen komen lopen is de vraag af te lezen: het zal toch niet al begonnen zijn? Het grote aantal mensen dat al vol verwachting staat te wachten, doet brein achter de band John Dwyer zichtbaar goed. Goedgemutst biedt hij zijn verontschuldigingen aan; hij zal nog even een sigaretje roken, maar zal snel terugkomen.
De concertzaal van de Maassilo biedt ruimte voor negenhonderd man en het concert van Thee Oh Sees is uitverkocht. Jarenlang stonden de garagerockers in kleinere zalen van Nederland als Bitterzoet en Area 51, maar na het optreden op Lowlands vorig jaar hebben de Californiërs blijkbaar aan naamsbekendheid gewonnen. Iedereen vindt nog voordat Thee Oh Sees het podium betreedt zijn plek, maar is die na tien seconden van eerste nummer ‘Plastic Plant’ (van het vorig jaar uitgekomen A Weird Exits) alweer kwijt. Weinig bands slagen erin een publiek zo veel hoeken van de zaal te laten zien als Thee Oh Sees. Als je van tevoren de voeten aan de grond zou hebben vastgelijmd, dan zouden na afloop alleen je schoenen er nog staan.
Thee Oh Sees viert dit jaar een twintigjarig jubileum, al is Dwyer het enige originele bandlid. De garagelegende is inmiddels 42 jaar oud, maar zijn energiegehalte is onverminderd hoog. De grootste verandering in de opstelling van Thee Oh Sees vond plaats toen Brigid Dawson (toetsen en zang), Petey Dammit (bas) en Mike Shoun (drums) in 2013 de band verlieten. In hun plaats kwamen twee drummers en een bassist, en die verandering in het instrumentarium is te horen op de nieuwste albums. Thee Oh Sees is minder vrolijk en hoekig, maar de daarvoor in de plaats gekomen duistere psychedelische garagerock vormt live een mooie afwisseling met het oudere werk.
Het oudere ‘Tidal Wave’ volgt dan ook op het openingsnummer. Tijdens het hele concert houden oude en nieuwe nummers elkaar in evenwicht, al komen de meeste oudere nummers van het relatief nieuwe Carrion Crawler / The Dream uit 2011. De jonge drummers Dan Rincon en Paul Quattrone (recent in de plaats van Ryan Moutinho gekomen) zijn naast elkaar opgesteld, wat voor een machtig schouwspel zorgt. Eat your heart out, Miles Teller in Whiplash. Rincon en Quattrone worden geflankeerd door Dwyer en bassist Tim Hellman, respectievelijk in zwarte en witte korte broek gekleed.
De pit is normaliter een gebied voor het podium, maar vanavond is het de hele zaal. Er wordt op vriendelijke wijze gesprongen en geduwd. Er worden bekers bier over het publiek uitgestort en zij die dan nog niet doorweekt zijn, worden dat al snel in het zweterige gedruis. Mensen springen en zweten, duwen zweterige ruggen voor zich weg, en vegen met diezelfde handen het eigen zweet van het gezicht af. Dwyer kijkt tijdens ‘Tidal Wave’ genietend en al kauwgom kauwend het publiek in. Op geen enkel nummer staat het publiek stil en op ‘The Dream’ ontstaat er een circlepit, waarbij je je afvraagt waar al die ruimte binnen de cirkel in godsnaam de rest van het concert te vinden is. De timing van de opheffing van de circlepit is matig, maar die georganiseerde rommeligheid is een mooie metafoor voor de muziek van Thee Oh Sees.
Uiteraard spelen Thee Oh Sees nummers nooit precies zoals op plaat. Vanavond worden er vooral in de tweede helft van het optreden wel wat veel uitstapjes ondernomen. Nummers als ‘Encrypted Bounce’ en ‘Contraption / Soul Dessert’ lopen door in geïmproviseerde jams die de spanning soms goed opbouwen, maar niet altijd in een bevredigende climax culmineren. Dat gecombineerd met de wat rommelige wijze waarop twee nieuwe nummers worden gebracht, maakt het optreden van vanavond muzikaal gezien niet tot het beste dat de groep ooit in Nederland gaf. De golvende zaal en de overgave en het enthousiasme waarmee de bandleden vanavond op het podium staan, maken dat echter ruimschoots goed.
Na een laatste lange jamsessie waarbij John Dwyer twee fluiten tegelijk bespeelt en met een microfoon in zijn mond gestopt het garageniveau nog eens opschroeft, eindigt de show. Er is geen toegift, maar met bijna anderhalf uur aan overdonderende songs heeft het publiek al alles gekregen waar het op hoopte. Bovendien moeten er om half twaalf op een zondagavond nog laatste aansluitingen van openbaar vervoer gehaald worden en wachten er morgen gewoon weer de kantoorbanen en hoorcolleges.
Of Feyenoord komend weekend kampioen wordt, moet nog blijken. Hoe dan ook is er vanavond een lesje gegeven in hoe energie een groep mensen kan verbinden zonder ME’ers te bekogelen of met supporters van een andere club op de vuist te gaan.
Beeld: Jan Rijk